Bijna twee jaar wonen we nu in Friesland, waar veel moois te ontdekken is. Heel af en toe stuiten we op een ware schat. Zo vond ik mijn nieuwe liefde: Jopie Huisman.
Eerlijk gezegd had ik nooit de moeite genomen om me in hem te verdiepen tot we laatst werden uitgenodigd in Workum, het stadje waar zijn leven begon en eindigde. In het hart staat het Jopie Huismanmuseum en wij waren gevraagd om mee te denken over een theatrale aanvulling voor kinderen. Betoverd werden we, in dat lieve museumpje. Jopie was voddenboer, palingvisser en kunstenaar met een groot hart voor ‘mensen die niet meer waren dan zichzelf’.  Met tedere toewijding tekende hij hun afgedragen schoenen en talloze keren verstelde ondergoed. Daarmee vertelde hij hun verhaal. Een ode aan de grootsheid van de ‘kleine’ mens.

Ook de natuur, en dan vooral die rondom Workum, werd bejubeld. Hij had de modder van zijn geboortegrond wel willen opvreten, als zijn maag dat toegelaten had. Geroerd en onder de indruk gingen we een paar uur later, met een stapel boeken en DVD, naar huis.

En nu leef ik dus al een week met Jopie. Ik verslind alles wat ik kan vinden op youtube, lees zijn verhalen, bekijk zijn werk en zie steeds meer. Het schilderij van zijn vader Ypke, gebroken na het overlijden van zijn vrouw. Euzie met zijn voddenkar en veel te grote jas. Sjoerd, de gehavende mens, met een lachend en een huilend oog. Peuren (palingvissen) bij nacht en ontij. Het schiet alle kanten op, zoals vaker bij zelfontwikkelaars, maar overal spat het gevoel er af.

Hij verkocht ze niet, zijn schilderijen. ‘Je kinderen zet je toch ook niet te koop?’ Bovendien vond hij het onverteerbaar dat zijn werk bij één of andere rijke stinkerd in een kamertje zou verstoffen. Het was niet gemaakt voor de happy few, zijn kunst was voor iedereen.

Een gierende hekel had hij aan mensen in uniform. Misschien kwam dat door de oorlog, maar waarschijnlijker is het gewoon een aangeboren aversie tegen bemoeiallen. Een pastoor had hij ook niet nodig, denken kon hij zelf wel. Hij wist heel goed waar het om ging:

‘Al gooien ze me onder goud of stront, dat dondert niet. Als ik maar weet wie eronder ligt.’

Amen, Jopie.